BU correspondent ThaFizzy houdt de uitspraak van de Raad van State in het hoger beroep tegen het bestemmingsplan La Vie tegen het licht, analyseert, doceert en trekt conclusies.
Definitieve geschilbeslechting
De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (die ik vanaf hier aanduid met: de Afdeling) heeft zich weer eens mogen bezighouden met een felle discussie tussen de gemeente aan de ene kant en Stichting Wijk C Komitee / SSLU aan de andere kant. Inzet van de discussie was de vraag: mocht de gemeente Utrecht een bestemmingsplan maken zoals gedaan heeft voor de Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat (Bijenkorf dus) en een omgevingsvergunning verlenen voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, de parkeergarage en kantoren en het slopen van een loopbrug.
Op 24 februari 2015 werd de voorlopige schorsing van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning al opgeheven. De juristen van het pensioenfonds hadden via een juridisch slimmigheidje een mogelijkheid gezien om dat voor elkaar te krijgen. Toen eindigde ik mijn commentaar met de vraag: gaat de Afdeling de nieuwe onderbouwing van de gemeente wel goedkeuren? Als dat het geval is, dan heeft het pensioenfonds flink wat tijd gewonnen. Als dat niet het geval is, dan heeft het pensioenfonds geld gestoken in een juridische procedure én een huurcontract. Blijkbaar heeft het pensioenfonds er bijzonder veel vertrouwen in dat de nieuwe onderbouwing van de gemeente wel voldoende gaat zijn. Het is dus nog zeker niet een gelopen zaak… (wordt vervolgd, denk ik zomaar)
Dit is dus het vervolg. Die beslissing ligt er nu. Maar wie heeft er nu gelijk gekregen? Dat lees je pas in de laatste alinea van dit commentaar. Om deze beslissing van de Afdeling goed te begrijpen is het van belang om een stukje van het bestuursrecht uit te leggen. De les van vandaag heet: de leer van de definitieve geschilbeslechting.
De theorie
In het bestuursrecht mag iedereen die een belang heeft bezwaar en beroep instellen tegen het besluit wat, volgens de belanghebbende, ten onrechte is genomen. De eerste stap is altijd bezwaar maken bij diegene die het besluit genomen heeft. Je moet dan, op schrift, alle bezwaren aanleveren die je hebt tegen het genomen besluit. Je mag later niet met nieuwe gronden van bezwaar komen, dus je zult meteen alles op tafel moeten gooien. Een tactisch spelletje spelen door bewust bepaalde argumenten achter te houden mag dus niet. Het bestuursorgaan, dat het besluit genomen heeft, moet dan beslissen op bezwaar. Bij de beslissing op bezwaar moet een heroverweging plaatsvinden. Daarbij moet ook gekeken worden naar de punten die de bezwaarmakers aanvoeren. Daar volgt dan uit dat het bezwaar niet ontvankelijk is (bezwaarmakers zijn dan vaak geen belanghebbende of waren te laat), of dat het ongegrond is (bezwaarmakers hebben geen gelijk), of dat het bezwaar gegrond is (bezwaarmakers hebben gelijk).
Als het bezwaar gegrond is dan moet het bestuursorgaan haar beslissing intrekken of aanpassen; als het bezwaar niet ontvankelijk is of ongegrond is dan zijn de bezwaarmakers daar vaak niet blij mee. En willen ze deze beslissing kunnen aanvechten bij een rechter. En dat kan. Deze fase heet beroep. En in sommige gevallen is er zelfs nog hoger beroep mogelijk. Het bestuursrecht is op dit punt een beetje raar. Want soms is er sprake van een rechtstreeks hoger beroep. In bepaalde type zaken schrijft de wet voor dat er niet eerst beroep volgt en dan eventueel later nog hoger beroep, maar dat er meteen hoger beroep plaatsvindt. Of dat er niet eerst bezwaar maar rechtstreeks beroep. Dat is dan bij wet door de overheid besloten. In dit soort gevallen doet de hoogste bestuursrechter (vaak: de Afdeling) doet de zaak in eerste en (meteen) hoogste instantie af. Sommige juridische experts vinden dit een rare gang van zaken. Want voor nagenoeg alle andere zaken, die niet onder het bestuursrecht vallen, geldt in het Nederlands recht: uitspraak rechtbank, uitspraak gerechtshof, eventueel cassatie bij de Hoge Raad (= hoogste rechter). Daarbij wordt twee keer feitelijk naar de situatie gekeken (rechtbank en gerechtshof) en in hoogste instantie wordt gekeken of het recht op een juiste wijze wordt toegepast. Maar, zoals gezegd, het bestuursrecht wijkt op dit punt af.
In beroep (of hoger beroep) komt de beslissing van de bestuursrechter neer op grofweg dezelfde drie beslissingen als bij bezwaar, namelijk: het beroep niet ontvankelijk is (bezwaarmakers zijn dan vaak geen belanghebbende of waren te laat), of dat het ongegrond is (bezwaarmakers hebben geen gelijk), of dat het beroep gegrond is (bezwaarmakers hebben gelijk). Stel dat de bestuursrechter tot de beslissing komt dat het beroep slaagt, en dus gegrond is, dan zal in de meeste gevallen het oorspronkelijke besluit van het bestuursorgaan vernietigd moeten worden. Wat gebeurt er daarna? Het bestuursorgaan, heel vaak is dat de gemeente, heeft niet voor niets de oorspronkelijke beslissing genomen. En het is heel goed denkbaar dat de gemeente opnieuw dezelfde beslissing neemt. Ze passen de beslissing dan vaak wel een beetje aan, juist op de punten waar de rechter de bezwaarmakers gelijk heeft gegeven. En publiceren dan dat nieuwe besluit.
En daarmee kan de hele cyclus van bezwaar en beroep weer opnieuw beginnen. Omdat dat zo nogal een tijdje kan gaan duren, en zelfs bij de Afdeling de bestuursrechters een beetje gek werden van steeds dezelfde zaken, heeft men bedacht dat dit slimmer moet. En zo is de leer van de definitieve geschilbeslechting ontstaan. Er is een nieuw artikel in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen, 8:41a, die te logisch voor woorden is: De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Bij de definitieve geschilbeslechting moet de bestuursrechter niet alleen kijken naar de situatie waarover er recht gesproken moet worden, maar ook over de situatie daarna. Dat gaat dan vooral over de situatie waarbij een bestuursrechter het beroep gegrond verklaart. Want bij een ongegrond verklaring blijft het oorspronkelijke besluit van het bestuursorgaan gewoon bestaan. Ook bij niet ontvankelijkheid blijft het oorspronkelijke besluit gewoon bestaan. In artikel 8:72 Awb staat wat de bestuursrechter moet doen als deze komt tot een gegrond verklaring. De tekst van dat artikel is als volgt:
8:72 Awb
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2. De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.[…]
In lid 3 komt de leer van de definitieve geschilbeslechting weer terug. Hier lees je namelijk dat de bestuursrechter met een definitieve oplossing voor het geschil kan komen.
Volgens lid 3b kan de bestuursrechter bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het besluit. De bestuursrechter mag dat alleen doen als er eigenlijk geen ander besluit meer mogelijk is door het bestuursorgaan. Bijvoorbeeld: de gemeente mag weigeren een rijbewijs af te geven. Volgens de wet mag de gemeente dat alleen doen bij een beperkt aantal zeer specifieke weigeringsgronden. Als de bestuursrechter merkt dat geen van de weigeringsgronden van toepassing zijn, dan mag de bestuursrechter beslissen in de uitspraak: de bezwaarmaker krijgt het rijbewijs. En daarmee is het klaar, het probleem is definitief opgelost.
Het stukje onder lid 3a is wat verwarrend. Want volgens lid 2 moet het rechtsgevolg vernietigd worden. En dan kan bij 3a meteen weer bepaalt worden door de rechter dat het rechtsgevolg in stand blijft? Hoe kan dat? Om dat te kunnen begrijpen moet je weer even terug naar lid 1. Het besluit moet vernietigd worden, als het beroep gegrond verklaard wordt. Het gedeelte wat in ieder geval vernietigd moet worden is het gedeelte waar de bezwaarmakers bezwaar tegen hebben gemaakt. En het gevolg van de vernietiging is dat het rechtsgevolg (van het oorspronkelijke besluit) ook niet meer intreedt. Stel dat er een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (voorheen zeiden we gewoon: bouwvergunning) is afgegeven (dat is een besluit van een bestuursorgaan) dan is het rechtsgevolg dat je mag gaan bouwen. Als de vergunning wordt vernietigd dan is het gevolg daarvan dat je ook niet meer het rechtsgevolg mag claimen. Je kunt dus niet zeggen: ja, ik heb de vergunning gekregen, eens gegeven blijft gegeven, dus ik bouw lekker toch. Dat is lid 2.
Met lid 3a wordt, naar mijn bescheiden mening, echte definitieve geschiloplossing mogelijk gemaakt. Dat gaat dan om beslissingen waarbij ook een ander besluit mogelijk is dan ja/nee (zoals bij 3b). Zou lid 3a niet bestaan, dan zou alles nog steeds opnieuw en opnieuw en opnieuw bij de bestuursrechter kunnen komen. Bij de toepassing van lid 3a blijft, in afwijking met lid 2 dus, het rechtsgevolg wel bestaan. De bestuursrechter ziet dus een probleem met het oorspronkelijke besluit, maar ziet ook in dat dit keer op keer op keer terugkomt als er niet toch ergens een keer een knoop wordt doorgehakt. Artikel 3a is de bijl die de knoop doorhakt. Met lid 3a geeft de rechter toch toestemming voor een specifieke situatie, ondanks het probleem. Wat de rechter daarmee doet is een belangenafweging maken – en zit daarmee dus eigenlijk op de stoel van het bestuursorgaan. De meeste bestuursrechters leggen ook uit (motiveren) welke belangenafweging ze hebben gemaakt en hoe ze de verschillende belangen hebben gewogen. Dat maakt een dergelijke uitspraak ook begrijpelijk.
Formeel is de rechter niet verplicht om dit te motiveren: er staat niet een motiveringsplicht opgenomen in de Awb voor deze situatie. De algemene motiveringsplicht van 3:47 Awb is niet van toepassing, omdat de beslissingen van de bestuursrechter geen besluiten zijn. De beslissingen van een bestuursrechter zijn geen besluiten omdat de rechter geen bestuursorgaan is (art. 1:1 lid 2 Awb). Persoonlijk ben ik erg blij met de motiveringen die veel bestuursrechters wel geven, ondanks dat ze er niet toe verplicht zijn. Volgens mij is het ontbreken van de motiveringsplicht in dergelijke gevallen een hiaat in de wetgeving en zou de wetgever hier iets aan moeten doen.
De praktijk
Terug naar het bestemmingsplan voor de Bijenkorf en de afgegeven vergunning. Daar lag een probleem met onderbouwing van de parkeernormen (afgegeven vergunning). Het bleek dat er 50 parkeerplekken te weinig waren, gezien de normen. Alleen werd niet duidelijk hoe dat tekort opgelost zou gaan worden. Volgens de Nota Stallen en Parkeren 2013 moet in dergelijke gevallen worden aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen structureel en duurzaam beschikbaar zijn. Daartoe was er een rapport opgesteld, maar dat voldeed niet. De Afdeling:
Het rapport maakt onder andere niet inzichtelijk welke parkeergarages beschikken over restcapaciteit, binnen welke afstand deze zijn gelegen en of hier daadwerkelijk gebruik van kan worden gemaakt.
Ook ziet de Afdeling een probleem met de zorgvuldigheid die de Utrechtse gemeenteraad had moeten betrachten. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan wist de gemeenteraad al dat er een verkeerskundige knip zat aan te komen op de Monicabrug. Een dergelijke knip heeft invloed op de verkeersstromen in de ruime omgeving. En dus ook bij de hoek Bijenkorf, waar het bestemmingsplan over gaat. Daardoor zijn er eigenlijk ook andere berekeningen noodzakelijk dan die er eerder lagen ter onderbouwing van het bestemmingsplan.
Het beroep is dus (gedeeltelijk) gegrond. Nu moet (8:72 lid 1 Awb) de Afdeling het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning (gedeeltelijk) vernietigen. Dat zou de bestuursrechter wel kunnen doen, maar ik vermoed zomaar dat over een tijdje de gemeente en Wijk C Komitee / SSLU dan weer bij de bestuursrechter zouden staan als de gemeente hetzelfde maar dan net iets anders vaststelt. Dat is natuurlijk niet in overeenstemming met de gedachte van definitieve geschilbeslechting (8:41a Awb). Er moet dus een knoop worden doorgehakt.
Er is hier geen sprake van het soort ja/nee beslissingen waar 8:72 lid 3 b Awb een oplossing voor biedt; en dus komen we, als gevolg van de leer van de definitieve geschilbeslechting, uit bij 8:72 lid 3 a Awb. De Afdeling overweegt de belangen die Wijk C Komitee / SSLU heeft uitgebreid, net zoals de belangen van de gemeente. Dat is terug te vinden onder 16 in de uitspraak. Kort samengevat blijkt uit aanvullende gegevens van de gemeente dat er wel een structurele en duurzame oplossing is voor het parkeerprobleem. En met betrekking tot de luchtkwaliteit hebben Wijk C Komitee / SSLU wel bedenkingen bij de luchtkwaliteit, maar ze tonen niet aan dat de berekeningen van de gemeente niet kloppen. Het betoog dat gevoerd is met betrekking tot de luchtkwaliteit lijkt (juridisch) heel erg op dat wat we ook al zagen bij de voorlopige voorziening tegen de bouw van de megabioscoop (ECLI:NL:RVS:2014:4388). In mijn commentaar op die uitspraak schreef ik toen: SSLU is niet specifiek genoeg geweest in waarom de luchtkwaliteit zou verslechteren ter hoogte van de bioscoop, althans heeft niet voldoende duidelijk kunnen maken waarom de onderzoeken van de gemeente niet kloppen op dat vlak.
In de uitspraak van de Afdeling staat ook heel vaak te lezen dat het beroep faalt. Dat is de conclusie van de Afdeling, als hoogste bestuursrechter, steeds op een specifiek element waartegen Wijk C Komitee / SSLU beroep hebben ingesteld. Hebben Wijk C Komitee / SSLU die gronden dan niet ten onrechte aangevoerd? Was dat niet een trucje om het proces te vertragen? Hebben ze hier geen misbruik van het recht gemaakt? Naar mijn mening is daar hier geen sprake van. In het bestuursrecht moet je in eerste instantie alle kaarten meteen op tafel leggen. Het gevolg daarvan is dat je ook dingen moet aanvoeren waarvan je denkt dat het niet klopt, zonder dat je 100% zeker weet of dat wel zo is. Dit is een keuze van de wetgever geweest. De wetgever heeft daarmee beoogt dat een bestuursorgaan (vaak: gemeente) niet op een later moment alsnog moet reageren op nieuwe elementen. Het risico dat een bestuursorgaan daarom in eerste instantie meerdere gronden van bezwaar krijgt waarvan later blijkt dat deze nooit stand hadden kunnen houden, neemt de wetgever voor lief. Wijk C Komitee / SSLU konden niet anders dan al deze elementen meteen aan te voeren. Het is ze niet kwalijk te nemen dat ze dit hebben gedaan. Ze zijn hier toe gedwongen door de wetgever; met een dergelijke uitspraak als gevolg.
Conclusie
Wijk C Komitee / SSLU hebben op twee punten gelijk gekregen. Alleen is uit de nadere informatie van de gemeente gebleken dat de punten waarop ze gelijk kregen niet langer meer dusdanig bezwarend zijn dat de rechtsgevolgen van het oorspronkelijke besluiten niet zouden mogen intreden. En dus beslist de Afdeling, zoals ze dat van de wet moet doen. Ze past de definitieve geschilbeslechting toe. De Afdeling moet van de wet, omdat Wijk C Komitee / SSLU op twee gronden gelijk heeft gekregen, het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning vernietigen, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Omdat het beroep gegrond is moet de gemeente de griffiekosten en proceskosten betalen.
Met name wat betreft de luchtkwaliteit lees ik voor de tweede keer dat (vooral) SSLU veel aanvoert maar uiteindelijk met weinig concreet bewijs komt waarom de berekeningen van de gemeente niet kloppen. Uiteraard mag je het oneens zijn met de opvatting van de gemeente. Maar het zou ook wel fijn zijn dat je dan ook echt concrete fouten kunt aanwijzen. Dat blijft een beetje uit. Het is uiteraard het goed recht van SSLU om bezwaar en beroep in te stellen als ze denkt dat de gemeente fouten maakt. Maar als de argumentatie en bewijsvoering door SSLU niet verandert (lees: verbetert), dan schat ik toekomstig succes laag in.
Reacties
De SSLU heeft voldoende concreet gemaakt dat de berekeningen van de gemeente niet kloppen. Dat blijkt uit de uitspraak van de Afdeling. Voor een kleine organisatie, draaiend op vrijwilligers, is het vrijwel ondoenlijk om daarenboven de berekeningen wél goed te doen. Gelukkig is de Afdeling tevreden met de constatering dat er ernstige fouten in de berekeningen van de gemeente zitten, zonder van de SSLU te eisen met betere berekeningen te komen.
De gemeente daarentegen is wel met berekeningen gekomen naar aanleiding van de constateringen van de SSLU. Voor een organisatie met duizenden medewerkers, velen goed betaald, is dat best doenbaar. De gemeente maakt sluw gebruik van haar kennis omtrent de beperkte mogelijkheden die de SSLU heeft: zij zorgt ervoor de uitkomsten van de nieuwe berekeningen kort voor de rechtszaak te publiceren. Omdat de gemeente ingaat op de tekortkomingen die de SSLU heeft geconstateerd slaat zij de bodem onder de argumenten van de SSLU uit. Maar daarbij geeft zij de SSLU geen tijd meer om op de nieuwe berekeningen te reageren, en dus ook niet om fouten daarin vast te stellen – als er al fouten inzitten, natuurlijk.
Overigens is wel zeker dat de plannen van de gemeente de luchtvervuiling doen toenemen, en dus de gezondheidstoestand van de Utrechtse bevolking verslechteren. Met de nieuwe berekeningen heeft de gemeente aangetoond dat ook na de toename de luchtvervuiling onder de norm blijft. Omdat niet hard is dat die berekeningen foutief uitgevoerd zijn moet de Afdeling wel de bouwplannen door laten gaan. De SSLU heeft haar best gedaan – binnen haar mogelijkheden écht alles – om de gezondheid van de Utrechter te beschermen. De gemeente heeft zich er eerst met een jantje-van-leiden vanaf gemaakt en toen dat bleek dat de Raad van State dat niet accepteerde, met veel list en sluwheid de Raad van State gedwongen in te stemmen met haar plannen de Utrechtse burger meer ziek te maken en vervroegd te laten sterven.
Betere argumentatie en bewijsvoering door SSLU werken alleen als daarmee wordt aangetoond dat de normen worden overschreden. Die kans is bij de huidige regelgeving klein, omdat de normen zo ruim zijn, en omdat de overheid zoveel mogelijkheden heeft om eerdere fouten te corrigeren met sluwheid. Laten we daarom niet onze gezondheid overlaten aan enkele vrijwilligers die zich om de gezondheid van hun naasten bekommeren. Neen, laten we een overheid kiezen die ons hoogste goed, te weten ons leven en onze gezondheid, voorop stelt.
@ThaFizzy, dank weer voor juridisch uitleg. Ik wil het wel een beetje opnemen voor de bewijs aanvoer van SSLU. Ten eerste is SSLU 100% afhankelijk van berekeningen en onderbouwingen die gemeente zelf moet aanleveren om ze vervolgens te kunnen analyseren en eventueel fouten destilleren. Dit duurt soms te lang, is meestal niet compleet en vooral verandert gemeente ook constant de input en uitput. Dit maakt de berekeningen te complex en te technisch (om voor de gemeenteraad, maar ook voor de rechter) om zich in te verdiepen.
Neem als b.v jouw zin: “Ook ziet de Afdeling een probleem met de zorgvuldigheid die de Utrechtse gemeenteraad had moeten betrachten. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan wist de gemeenteraad al dat er een verkeerskundige knip zat aan te komen op de Monicabrug.” – De gemeenteraad wist bij het vaststellen van het bestemmingsplan dat de knip bij Monicabrug NIET zou komen. Dit zijn wellicht kleine fouten, die de jurist kan maken met lezen van een document, maar hebben grote gevolgen voor berekeningen van luchtkwaliteit. Dat een jurist niet kundig genoeg is om de berekeningen te lezen, dat kan men niemand verwijten, maar het heeft gevolgen voor rechtspraak.
Overigens heeft gemeente als argumenten zelf aangevoerd, dat de luchtkwaliteit rondom Weerdsingel zo goed is, dat men geen knip/knijp of mileuzone nodig heeft. Als men een beetje bekend is met Utrechtse luchtproblematiek, dat weet men, dat dit klip klare onzin is, maar verder is dat juridisch gezien waarschijnlijk geen bewijs.
@Gerard Cats
Het is een bewuste keuze van onze landelijke overheid om deze normen op deze wijze vast te stellen. De ‘Brusselse’ regels zijn strakker. Nederland houdt zich hier niet aan. Daarom is er ook het NSL. Dit is een keuze van de mensen in Den Haag. Dat valt rechters niet te verwijten, die moeten het doen met de wetten die er zijn.
Ik zeg niet dat ik de doelstellingen van de SLLU niet sympathiek of begrijpelijk vind. Het zijn zeer nobele motieven. Alleen als ik kijk naar het resultaat van de juridische acties dan is dat (zeer) beperkt. Ik zal ook de laatste zijn om te zeggen dat het makkelijk is om te procederen tegen de overheid. Het zal altijd moeilijk blijven om als bezwaarmakers tegen dergelijke besluiten van een gemeente/provincie/minister een vuist te maken.
Terecht haal je aan dat een bestuursorgaan altijd haar besluit mag wijzigen, terwijl de bezwaarmakers haar gronden en bewijsvoering slechts beperkt mogen wijzigen. Dit is een hele bewuste keuze geweest van de wetgevers (= politiek).
Er is vanuit de gemeenten (VNG) en de provincies (IPO) met succes flink gelobbyd om het bestuursrecht niet al te nadelig te laten zijn voor bestuursorganen. Voorbeelden van het succes van die lobby zijn: het langdurige uitstel van het wetsvoorstel ‘dwangsom niet tijdig beslissen’; of de uitstel en beperking van het lex silencio positivo in het bestuursrecht (geen tijdige reactie op aanvraag? dan heb je de aangevraagde vergunning van rechtswege).
Beide zaken proberen meer een ‘equality of arms’ te bewerkstelligen. Maar echt gelijk is het nooit. Er zijn de nodige juristen die van mening zijn dat het Nederlandse bestuurs(proces)recht zodanig nadelig is voor degene die klaagt geen eerlijke behandeling van zijn/haar zaak krijgt (oftewel: in strijd met art. 6 EVRM). Ik heb alleen nog niet veel uitspraken in hoogste instantie gelezen waarbij de rechters dat ook vinden.
Uiteindelijk kom je dan bij het punt dat er in Nederland zoiets is als art. 120 Grondwet, die de rechter verbiedt om iets te zeggen over de grondwettigheid van wetten en verdragen. Nederland kent ook geen constitutioneel hof bijvoorbeeld. De wetgever (= politiek) is heel vergevingsgezind naar de eigen overheidsorganen, maar absoluut niet vergevingsgezind is richting haar onderdanen (burgers). Als je daar iets aan wil doen, dan moet je de politiek in. Ik snap de gevoelens van onrechtvaardigheid die je hebt, maar ik kan dat niet veranderen. Dat is een politiek verhaal.
@A.Vlaming
Excuus voor mijn fout met de knip Monicabrug. Ik heb dit waarschijnlijk verward met een andere knip, die van de Croeselaan die wel gerealiseerd is. Ik ben woonachtig in Brabant en slechts op bezoek in de stad Utrecht. Hopelijk neem je me deze fout niet heel erg kwalijk. Voor de argumentatie maakt het niet veel uit: de gemeente wist al dat het anders zou zijn dan dat ze stelde en dus had ze dat mee moeten nemen in haar overwegingen.
En voor het overige, ja, het is ook niet gemakkelijk om zoiets sluitend te krijgen in je bewijsvoering als bezwaarmaker. Zie ook mijn reactie op Gerard Cats.
@ThaFizzy: Ik neem je je fout helemaal niet kwalijk. Ik probeerde alleen uit te leggen, dat het bewijzen, dat de berekeningen niet kloppen best lastig is. Zeker voor mensen die buiten Utrecht afkomstig zijn (ook rechters van RvS) vraagt dat veel wil en tijd om ingewijd te worden en veel technisch kennis om zich door de saaie materie doorheen te werken.
Dat de Utrechtse raadsleden zich daarmee niet bezig willen houden vind ik wel kwalijk. Ze beslissen tenslotte over wat er wel en niet mag bijkomen en beslissen daarom over onze toekomst en(on)gezondheid zoals Gerard schrijft.
Wat mij opviel in de uitspraak was de wijze waarop men omging met de nota parkeren en stallen. Enerzijds mag wel de oude norm toegepast worden voor auto’s c.q. de nieuwe norm alleen voor de uitbreiding en anderzijds geldt voor fietsparkeren dat bij gebrek aan een norm ten tijde van vaststelling van het eerste plan er geen norm is. Net alsof er drie jaar geleden helemaal niemand op de fiets naar de stad ging.
Verder meen ik mij uit een recente column van Kees van Oosten te herinneren dat ie pas onlangs via een WOB procedure achterliggende informatie over het rekenmodel heeft gekregen. Ik vind het vreemd dat de rechterlijke macht zomaar meegaat in berekeningen van overheden (die zijn immers ook vaak belanghebbende) zonder kennelijk inzage of inzicht te hebben in achterliggende rekenmethoden. Dat juristen niet kunnen rekenen, soit, maar de achterliggende rekenmethoden dienen inzichtelijk te zijn. Ter illustratie; een aantal jaar geleden gold er een norm voor geluid die uitging van puntbronnen en geen rekening hield met reflectie en resonantie. Puur en alleen puntbron en materiaal tussen bron en ontvanger. Daar maak ik met slechts een propedeuse natuurkunde al gehakt van. Nu kun je zeggen dat zo’n benadering een politieke keuze is, ik betwijfel dat. En ik heb in een andere tak van het bestuursrecht, namelijk het sociale zekerheidsrecht, de hoogste rechter ook wel eens politiek gemotiveerde (lagere) regelgeving zien afschieten.
@Marco Knol
Het verschil tussen het gebruik van oude rekenmodellen en nieuwere heeft te maken met de manier waarop toetsing moet plaatsvinden.
De bestuursrechter moet wanneer die een zaak voorgelegd heeft gekregen de hele situatie toetsen aan de feiten, omstandigheden, wet- en regelgeving zoals die gold ten tijde van het nemen van het besluit (toetsing ex-tunc). Bovendien zal een bestuursrechter bij een niet gebonden besluit (waar hier sprake van is) de overwegingen van een bestuursorgaan slechts marginaal toetsen. De maatstaf daarbij is: heeft het bestuursorgaan in redelijkheid tot een dergelijke afweging kunnen komen?
De bestuursrechters gaan hier over tot definitieve geschiloplossing, waarbij ze een belangenafweging maken. Daarbij zijn de bestuursrechters een soort van fictief bestuursorgaan die een nieuw besluit nemen. Ik zeg bewust fictief, want ze zijn geen bestuursorgaan. Bovendien staat er geen beroep open.
Wanneer een echt bestuursorgaan een nieuw besluit zou moeten nemen, dan zouden ze dat moeten beoordelen aan de hand van de feiten, omstandigheden, wet- en regelgeving zoals die dan nu zou zijn (toetsing ex-nunc).
De hoogste bestuursrechters nemen dit principe ook over. Net zoals er geen motiveringsplicht bestaat bij het toepassen van art. 8:72 lid 3 a Awb is er ook geen expliciete plicht voor de bestuursrechters om over te gaan tot een ex-nunc beoordeling bij de toepassing van art. 8:72 lid 3 a Awb. Dat lijkt vrij logisch uit de systematiek van het bestuursrecht te volgen. Maar zo heel erg logisch is het bestuursrecht nou ook weer niet.
De Afdeling is niet akkoord met de oude berekeningen (toetsing ex-tunc) en zegt dat het bestuursorgaan in redelijkheid niet tot die afweging had moeten komen, omdat men wist dat de knip Monicabrug niet door zou gaan (o.a.). Bij de toepassing van de definitieve geschilbeslechting gedraagt de Afdeling zich kortstondig als een (fictief!) bestuursorgaan. De Afdeling past de nieuwe gegevens (ex nunc) toe. Vervolgens kruipt ze weer in haar rol als rechter. Ze komt tot de conclusie dat met de nieuwe gegevens het bestuursorgaan wel in redelijkheid tot de afweging tot verlening van de vergunning en vaststellen bestemmingsplan zou mogen komen; en dat eventuele bezwaren van bezwaarmakers daar niet aan in de weg staan. En dus volgt de uitspraak zoals we die nu kunnen lezen.
Met de uitspraak lijkt het of de Afdeling heel willekeurig de gegevens pakt en gebruikt. Maar daar zit toch echt wel een gedachte achter. Wanneer je niet bekend bent met de complexiteit van het bestuurs(proces)recht dan kan ik me voorstellen dat het er allemaal wat vreemd uitziet.
Overigens deel ik je kritiek op de slecht gekozen meetmethodes voor bepaalde zaken. Zo wordt het antwoord op de vraag of er sprake is van geluidsoverlast geluidsoverlast vaak enkel en alleen bepaald op basis van de geluidsdruk (decibels). Dat terwijl een spectrumanalyse kan aangeven dat veel lage tonen langer doordringen en (hoewel er geen sprake is van een te hoge geluidsdruk) wel overlast veroorzaken. Om nog maar te zwijgen over de vraag wat nu een lozing is. Stel eens voor dat je een papierfabriek hebt die veel damp/stoom veroorzaakt. Die damp/stoom wordt de lucht in geblazen, maar slaat door de geografisch en meest voorkomende klimatologische omstandigheden nagenoeg altijd direct neer op de nabijgelegen grond. Is dat dan een lozing door die papierfabriek of niet? Ik denk dat hier ook een zeker ontwikkeling in zit met de techniek en begripsvorming over wat nu daadwerkelijk gewenst en ongewenst is. Zo is het rijden onder invloed verboden, maar is er nog steeds geen effectieve objectiveerbare test beschikbaar om te bepalen of iemand stoned achter het stuur zit.
In het boek ‘De laatste schakel’ (Meijer & Jansen) wordt aan de hand van tal van praktijkvoorbeelden uiteengezet dat er in Nederland nauwelijks sprake is van echte handhaving; en dat dit grotendeels veroorzaakt wordt door toedoen van de politiek. De politiek is veel te bang voor het verlies van banen / aantasting van de economie als vastgestelde normen echt strikt worden gehandhaafd. Wanneer er dan een incident plaatsvindt (soms mede ingegeven door het feit dat er bewust niet al te streng handhavend werd opgetreden) worden regels kortstondig strenger of wordt er ‘signaalwetgeving’ afgekondigd die geen echte oplossing vormt voor het probleem. En dus kom je toch weer terug bij de factor politiek waar ik het eerder over had.