GL-raadslid Chiel Rottier stelde begin december schriftelijke vragen over de stedenbouwkundige kwaliteit van het stationsgebied. Het college suggereert om voor de zomer een informatieavond over de stedenbouwkundige- en architectonische kwaliteit in het Stationsgebied te organiseren. Dat lijkt ons ook een goed plan. Want in de antwoorden vinden we niets terug over de rol van bijvoorbeeld Atelier Stedebouw, Rijksbouwmeester, Spoorbouwmeester, diverse architecten- en stedenbouwkundige adviesbureaus en wat er nog meer meevergadert, -luncht, -dineert en -oordeelt in het circuit. De Welstandscommissie wordt wel genoemd. Maar daarvan is nu juist wel de invloed voor iedereen zichtbaar en toetsbaar.
Enfin, hier volgen de vragen en de antwoorden.Al geruime tijd wordt gewerkt aan de architectonische ontwerpen van de verschillende gebouwen in het centrum/stationsgebied. Het gaat dan om de bouwwerken met de werktitels: entreegebouw, poortgebouw, stadskamer, Catharijneknoop. Gebouwen op en aan het Vredenburg en de Catharijnesingel. GroenLinks maakt zich ernstig zorgen over de beslotenheid waarbinnen deze ontwikkeling plaatsvindt. Het gaat hier om een gebiedsontwikkeling, die voor het aanzien van Utrecht en en voor de verbinding tussen de historische binnenstad en het moderne stationsgebied gedurende tientallen jaren beeldbepalend zal zijn. Over kwaliteit is discussie mogelijk, dus ook over architectonische kwaliteit, waarbij het voor ieder helder moet zijn, dat uiteindelijke beslissingen en producten geen massaproductie en geen gemiddelden mag opleveren. Wel mag transparantie gevraagd worden over criteria die gelden en over wie er nu eigenlijk sturen en beslissen. GroenLinks heeft uw college al gevraagd om een discussie daarover in de raadscommisie.
Ter voorbereiding daarvan heeft GroenLinks de volgende vragen.
1. Hoever staat het met de architectonische ontwikkeling van genoemde gebouwen; wanneer is gepland dat er daarover onomkeerbare besluiten genomen gaan worden?
Antwoord:
Architectonische ontwikkeling algemeen: De onderleggers voor de stedenbouwkundige- en architectonische kwaliteit van het Stationsgebied en de daarin te ontwikkelen gebouwen, is vastgelegd in een reeks van beleidsdocumenten: van Masterplan tot stedenbouwkundige deelplannen met werkboeken randvoorwaarden. Over de borging van de kwaliteit in het Stationsgebied heeft de gemeenteraad zich in het verleden verschillende keren uitgesproken.
Op basis van de diverse beleidsdocumenten zijn en worden de individuele bouwinitiatieven tot ontwikkeling gebracht en voor een omgevingsvergunning aan de gemeente voorgelegd. Conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, nemen wij – op basis van het advies van de Commissie Welstand en Monumenten daarover een besluit.
Architectonische ontwikkeling van de genoemde gebouwen en onomkeerbare besluiten:
– entreegebouw; hiervoor is een bouwvergunning aangevraagd. De commissie Welstand heeft in december 2010 hierover een positief advies uitgebracht. De bouwvergunning wordt binnenkort verleend.
– poortgebouw, stadskamer en Catharijneknoop (één ontwikkeling): afgelopen jaren is op commissie- en raadsniveau hier uitvoerig over gediscussieerd. De aanvraag tot omgevingsvergunning wordt in 2011 ingediend.
– Catharijnesingel: ook hierover is afgelopen jaren op commissie- en raadsniveau uitvoerig gediscussieerd. De sloopvergunning is 24 maart 2009 verstrekt.
2. Zijn er criteria waaraan deze ontwerpen worden getoetst; zo ja welke en door wie wanneer vastgesteld? Behoren tot de criteria ook de aansluitingen op de openbare ruimte en de bestaande (binnenstads)bebouwing? Hoe doet u uw invloed gelden?
Antwoord:
Er zijn criteria waaraan wordt getoetst; de criteria zijn naast de hierboven vermelde beleidsproducten, vastgelegd in de Welstandsnota “De Schoonheid van Utrecht” vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2004.
3. In de discussie rond de architectonische kwaliteit van genoemde gebouwen komen we de volgende instanties tegen: het college van B&W, de gemeentelijke Projectorganisatie Stationsgebied, Corio Vastgoedontwikkeling, de ingehuurde architectenbureau’s; daarnaast het Atelier Stedebouw, een supervisor en de commissie Welstand. Kunt u van elk aangeven wat ieders taak, bevoegdheid en verantwoordelijkheid is en wie feitelijk beslist.
Antwoord: ja. Zie verder antwoord onder 1 en 5.
4. Hoeveel feitelijke en/of juridische ruimte heeft u als college om bij een particuliere ontwikkeling zoals deze invloed uit te (laten) oefenen op de architectonische kwaliteit; en hoeveel nog concreet in deze genoemde bebouwing, zeker nu u daar geen bestemmingsplan voor heeft vastgesteld?
Antwoord:
De feitelijk en juridische ruimte is en wordt bepaald door de verschillende beleidskaders (zie onder 1) en de bepalingen in de Woningwet en jurisprudentie. Overigens mogen in bestemmingsplannen geen bepalingen van architectonische aard opgenomen worden.
5. Bent u bereid om – alvorens u op welke wijze en op welk moment dan ook instemt – een openbaar debat in de stad aan te gaan (met medeneming van alle bovengenoemde instanties erbij) over de geleverde kwaliteit en eventuele suggesties daaruit mee te nemen in uw uiteindelijke beslissing?
Antwoord:
Wij stellen voor een informatieavond te organiseren over de stedenbouwkundige- en architectonische kwaliteit in het Stationsgebied vóór het zomerreces.