Architectencafé over stationsgebied 2

In Nieuws door HB2 Reacties

Gisteren hield het Architectencafé in Polmans een boeiende avond over de wording van het stationsgebied. Verslag na de klik.

Hoe is het Utrechtse stationsgebied ontstaan? En waarom ziet het er uit zoals het er uitziet? Met deze vragen zijn twee jonge architecten en een cultuurhistoricus aan de slag gegaan. Als je wilt weten hoe onze stad is gegroeid kun je natuurlijk meteen het standaardwerk van Blijstra pakken: 2000 jaar Utrecht. Maar dat zou een beetje flauw zijn. Noor van de Loo, Ralph van Etten en Maarten van Schijndel hebben het aangevlogen langs de drie routes: mobiliteit, handel en vermaak. Waarom het leger en de clerus ontbraken werd niet duidelijk, maar je moet nu eenmaal keuzes maken. En als je op het dak van Hoog Catharijne staat en je kijkt om je heen dan lijken het veilige keuzes. Mobiliteit, handel en vermaak hebben de groei van Utrecht gestuwd. Ze hebben de nog immer beweeglijke ordening van de ruimte bepaald.

Een roes aan beelden, waarbij de tijdlijn van de stadsuitbreidingen die Het Utrechts Archief hanteert, als rode draad figureerde, kon het selecte en door het mooie weer wat beperkte publiek wel bekoren. Aan de ene zijde het jaar van de stadsrechten, 1122, aan de andere zijde 2030, het einde van de planningshorizon van de Utrechtse stedenbouwkundigen die verantwoordelijk zijn voor het stationsgebied.

Als je niet goed bent ingevoerd of ingelezen, dan moeten de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in negen turbulente eeuwen binnen de Stadsbuitengracht en het uitbreidingsgebied van Plan Moreelse, wel indruk maken. (Dat doen ze overigens ook als je het al wel weet.) Treinexploitanten komen en gaan met in hun kielzog een indrukwekkende industrie en nijverheid. Theaters branden af en worden herbouwd. Markten met vee en gewassen duiken dan hier en dan daar op. De handel wordt van lokaal en openbaar langzamerhand internationaal en introvert. Militairen pakken hun biezen. Postkoets wordt trein. Trein duldt auto. Auto stopt voor fiets. Feuchtinger dempt twee kilometer singel, alle kinderen van de koningin krijgen een eigen hal, Bredero’s bouwbedrijf draait de klok ambitieus vooruit. Beelden beelden beelden.

Pas als Anco Schut, hoofd stedenbouw en monumenten, de presentatie van de drie op powerpointloze (hoera!) wijze becommentarieert, lijken de puzzelstukjes op hun plaats te vallen. Met een gevatte anekdote over de voor vleselijke geneugten gevallen handelsreiziger in Groningen, maakt hij duidelijk hoe nauw verweven, ja zelfs inwisselbaar, de dimensies vermaak, handel en infra eigenlijk zijn. Toen en nu.

Hoe lang geleden is het dat als je zei dat je op de Oude Gracht ging wonen, je voor gek versleten werd? De unieke Utrechtse werven zijn een prachtig voorbeeld van de transformatie van distributie naar handel naar vermaak. En Hoog Catharijne heeft de historische binnenstad weerhouden tot het lokale equivalent van de Kalverstraat uit te groeien. De betekenis van een plek kan in de tijd enorm veranderen.

Schaalvergroting en -verkleining gaat met schokken. Aflopende erfcanons bieden kansen. Plannen is ook de terughoudendheid aan de dag leggen om niet alle kansen tegelijk te willen verzilveren.

Moet de Jaarbeurs zomaar weg? Hoe definiëren we de openbare ruimte, vooral als deze in handen is van een particulier bedrijf? Krijgt het nieuwe singelwater wel de kans om onderdeel te worden van een functionerende stad? Gaat het grootschalige vermaak zich tenslotte in een nieuwe stedelijke binnenwereld van shoppings malls, theaters XL, bibliotheken++ en megabioscopen afspelen?

Heeft Utrecht grip op de ruimtelijke ordening? Eigenlijk moet je eerlijk zijn en zeggen: nauwelijks. Maar we doen ons best. En de tijd de rest.

Reacties

Laat een reactie achter op Herbert Reactie annuleren